22375 |
vlieger |
vlieger:
vleeger (Q012p Rekem),
waaier:
wejər (Q012p Rekem)
|
Een vlieger (Fr. cerf-volant). [ZND B1 (1940sq)] || Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
24499 |
vlier |
heulenteer:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
ø̄ləntɛ̄r (Q012p Rekem),
heulenteul:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
hø͂ͅləntø͂ͅl (Q012p Rekem),
vlier:
fle:r (Q012p Rekem)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)], [ZND m]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
zolder:
zöldər (Q012p Rekem)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pēpəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
strikje:
strekskə (Q012p Rekem)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloe (Q012p Rekem),
vluə (Q012p Rekem),
vluə, mv.: vlyə (Q012p Rekem),
vlūə (Q012p Rekem)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo [ZND m] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vlo, vlooi [Willems (1885)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlun:
vlyə (Q012p Rekem)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32902 |
vloeistof in de slijpbus |
azijn:
a`zī.n (Q012p Rekem)
|
Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.]
I-3
|
25629 |
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg |
water en melk:
water en melk (Q012p Rekem)
|
Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b]
II-1
|
27185 |
vloer |
dèye:
dęj (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
De bodem van iedere ruimte in de ondergrondse werken. Met de opgave "dèye" bedoelt de zegsman uit L 417 het vloergesteente vóór het verwijderen van de steenkoollaag, terwijl hij onder "trace" de vloer verstaat die overblijft na de winning van de kolen. Het woordtype "radier" van dezelfde invuller duidt de opvulling van een ronde vloer van een mijngang aan. Met de opgave "stok" doelen de respondenten uit Q 15 en Q 121 op het vloergesteente in een galerij. De invullers uit Q 121 en Q 121c maken een onderscheid tussen de "wand" en de "vloer". Met de eerste term bedoelen zij het vloergesteente onder een koollaag, met de tweede de vloer van steengangen en galerijen. De woordtypen "zool" en "baan" worden gebruikt om het vloergesteente van een steengang aan te duiden. [N 95, 193; N 95, 840; monogr.; N 95, 196; Vwo 275; Vwo 281; Vwo 479; Vwo 534; Vwo 834]
II-5
|