34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (Q012p Rekem),
moer:
mōr (Q012p Rekem),
pul:
pøl (Q012p Rekem)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.t (Q012p Rekem),
germ:
gęrǝm (Q012p Rekem)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
mōr (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
moertje:
mø̝̄rkə (Q012p Rekem),
teef:
te:f (Q012p Rekem),
tooitje:
tiefke (Q012p Rekem)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef, vrouw. hond [Goossens 2a], [Goossens 2a (1963)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
mōr (Q012p Rekem),
mō̝ər (Q012p Rekem),
moertje:
mø̝̄ərkə (Q012p Rekem)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
en (Q012p Rekem),
hen (Q012p Rekem),
hoen:
hōn (Q012p Rekem)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vroͅløj kleͅijər (Q012p Rekem)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwluihemd:
vroͅløjømə (Q012p Rekem)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
goede grond:
gōi̯ǝ grōnt (Q012p Rekem),
vette grond:
vętǝ grōnt (Q012p Rekem)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
genot:
genot (Q012p Rekem),
vrucht daarvan:
vrucht daovan (Q012p Rekem)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
katje:
[sic]
ketje (Q012p Rekem),
rugslag:
rukslaag (Q012p Rekem),
stomp:
stomp (Q012p Rekem),
tok:
lange oe
toek (Q012p Rekem)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|