24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
IPA, omgesp.
rūətstɛrtšə (Q012p Rekem)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24291 |
zwartkop |
zwartkopje:
IPA, omgesp.
zwartkøͅpkə (Q012p Rekem)
|
zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
səlfər‧ (Q012p Rekem)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (Q012p Rekem)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
smek (Q012p Rekem)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zweer (Q012p Rekem),
zwer (Q012p Rekem)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwaelə (Q012p Rekem),
zwelle (Q012p Rekem),
zwellen (Q012p Rekem)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömme (Q012p Rekem),
zwøͅmə (Q012p Rekem)
|
Zwemmen. [Willems (1885)], [ZND m]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
ploeghaam:
plōx(h)ām (Q012p Rekem),
warsel:
wē.rsǝl (Q012p Rekem)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
een eed doen op:
niet zeker
əch wel ənən ɛjt trob dōn (Q012p Rekem),
zijn eed doen op:
aa = o in tort (Frans)
daa wil ich mienen eed op doen (Q012p Rekem),
niet zeker
əch wel mənəm ɛjt trob dOn (Q012p Rekem),
zweren:
əch wel droͅp swērə (Q012p Rekem),
durf: u = ue in que
dat durf ich zwere (Q012p Rekem)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|