18045 |
zweren, etteren |
netteren:
dej won zal bəgenə tə nɛtərə (Q012p Rekem),
nɛtərə (Q012p Rekem),
zweren:
die won zaal zweren (Q012p Rekem),
zwêëre (Q012p Rekem)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || etteren [ZND 01 (1922)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ̄.rǝm (Q012p Rekem),
zwɛ̄rǝm (Q012p Rekem)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
zwerm:
zwerm (Q012p Rekem)
|
zwerm [Willems (1885)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrmǝ (Q012p Rekem),
zwɛrǝmǝ (Q012p Rekem)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
gəzwɛt (Q012p Rekem)
|
wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20689 |
zwezerik |
zwezels:
zwezəls (Q012p Rekem)
|
kalfzwezerikken [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
əch sal mɛ̄r zwīgə (Q012p Rekem)
|
Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
slaven:
əch öp motə slāvə (Q012p Rekem),
wroeten:
wrøtə (Q012p Rekem)
|
Ik heb moeten zwoegen. [ZND 08 (1925)] || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaš (Q012p Rekem),
zwārs (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
zwōͅrs (Q012p Rekem)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|