25491 |
bovenkant van het brood |
deksel:
dęksǝl (Q012p Rekem)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
opkomen:
opkø̜mǝn (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
ǭvǝrlēx (Q012p Rekem)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boavelup (Q012p Rekem),
bòvenlùp (Q012p Rekem)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
ijvetig:
iəvətəx (Q012p Rekem)
|
uitermate [ZND m]
III-4-4
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
schelf(t)houter:
šø̜lǝfǭu̯tǝr (Q012p Rekem)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, lange, tweede) handhaaf:
a.ntǫf (Q012p Rekem)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenstatie:
bōͅvəstāsi (Q012p Rekem),
bovenverdieping:
bōͅvəvərdēpəŋ (Q012p Rekem)
|
bovenverdieping [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20140 |
box |
looprekje:
lauwprekske (Q012p Rekem)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
broojpàn (Q012p Rekem)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|