e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breuk breuk: brêûk (Rekem), brø͂ͅk (Rekem), brøͅ:k (Rekem) breuk [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2
breuk, verschuiving cassure: cassure (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]) Verzakking in het gesteente, vooral een verzakking van grotere omvang. [monogr.; N 95, 496; Vwo 196; Vwo 319; Vwo 570] II-5
breukpand stape: stap (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Het pand waar de ondersteuning wordt geroofd met als doel het dak te laten instorten. De invuller uit Q 21 merkt over de opgaven "roofpand" en "vulling" het volgende op: voordat de nachtdienst de transportmiddelen, de lucht- en waterleidingen en de verlichting verplaatst had naar het nieuwe pand en het oude pand had geroofd, sprak men van het "roofpand", dit in tegenstelling tot het nieuwe pand dat het "koolpand" werd genoemd. Als de dagdienst begon, gebruikte men de term "roofpand" niet meer maar werd over de "vulling" gesproken. [N 95A, 14; monogr.; Vwo 198; Vwo 730] II-5
brief brief: bre:f (Rekem), brēf (Rekem) brief [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-3-1
briesen spruisen: sprū.šǝ (Rekem) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
briket briket: brikét (Rekem) (Langwerpig) stuk brandstof, geperst uit steenkool- of bruinkoolgruis, fijngemaakte turf of houtskool met water en leem vermengd (briket, kluit, slof) [N 79 (1979)] III-2-1
broeden, op eieren zitten broeden: brøi̯ǝ (Rekem), brø̄i̯ǝ (Rekem), brø̄i̯ǝn (Rekem) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren brok: brok (Rekem), brǫk (Rekem) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: bro:r (Rekem), broder (Rekem), bror (Rekem), ə gɛjt nao də šaol bej də brōdərs (Rekem), broder: kloosterbroeder  brōr (Rekem) Broeder. [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)] III-3-3
broedhen broedkont: brø̄i̯ko.nt (Rekem) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12