34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (Q012p Rekem)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (Q012p Rekem)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
21573 |
brutaal |
assurant:
ər ɛz asərant (Q012p Rekem),
astrant:
astrant (Q012p Rekem),
bijdehand:
hè es nog al bederhand (Q012p Rekem)
|
hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)] || vrijpostig [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
boj (Q012p Rekem),
regenbui:
(rēͅŋə)bøj (Q012p Rekem),
ps. omgespeld volgens Frings.
rēͅŋəbøj (Q012p Rekem),
schoer:
šōr (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
slagregen:
slaagrègen (Q012p Rekem)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)] || regenbui [ZND 06 (1924)], [ZND m]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boöek (Q012p Rekem),
bōēk (Q012p Rekem),
buikje:
by:kskə (Q012p Rekem),
pens:
pɛ.ns (Q012p Rekem)
|
buikje [ZND m] || de buik [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (Q012p Rekem)
|
Spotbenamingen voor de buik [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (Q012p Rekem)
|
ik heb buikpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18139 |
buil op het hoofd |
knobbel:
knŏbəl (Q012p Rekem),
knop:
knob (Q012p Rekem),
knop (Q012p Rekem),
knōp (Q012p Rekem)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
verbasterde, een -:
1a-m; 21, 02;
verbasterde (Q012p Rekem)
|
bastaard [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22878 |
buitenspeler |
extrieur (fr.):
extérieur (Q012p Rekem)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|