25108 |
druppen, druppelen |
druipen:
droepə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
druppelen:
druppele (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
29953 |
dubbele pik |
bikkel:
bekǝl (Q012p Rekem)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
opvaart:
ǫp˲vārt (Q012p Rekem)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dej duv ɛs tām, ən tāmə duf (Q012p Rekem),
doeven hawen ... (Q012p Rekem),
doĕf (Q012p Rekem),
du:vən (h)awən ... (Q012p Rekem),
duf (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
Pl. [du:.ve]
duf (Q012p Rekem)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dŏef (Q012p Rekem),
duf (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duikelen:
dūëkele (Q012p Rekem),
dükele (Q012p Rekem),
en ət wāter dükele (Q012p Rekem),
duiken:
ü of oe?
duke (Q012p Rekem)
|
Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
dūmleŋk (Q012p Rekem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
døjts (Q012p Rekem),
døts, døjts (Q012p Rekem)
|
Duits [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
doevekot (Q012p Rekem),
dū.vəkot (Q012p Rekem),
dūvɛkoͅt (Q012p Rekem),
dūvǝkǫt (Q012p Rekem),
dǫu̯vǝkǫt (Q012p Rekem),
duivenspijker:
Het gans hok.
du.vəspikər (Q012p Rekem),
spijker:
spikǝr (Q012p Rekem),
spikər (Q012p Rekem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
dūvəslāch (Q012p Rekem),
dūvǝslāx (Q012p Rekem),
slag:
slā.ch (Q012p Rekem),
slā.x (Q012p Rekem)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|