21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gawdēf (Q012p Rekem)
|
gauwdief [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
gazon:
gàzón (Q012p Rekem)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25620 |
gebarsten en zwartgeblakerd |
gereten:
gǝrē̜tǝ (Q012p Rekem),
verongelukt:
vǝrǫnørǝk (Q012p Rekem),
versnapt:
vǝrsnap (Q012p Rekem)
|
[N 29, 66b; monogr.]
II-1
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbēǝ.t (Q012p Rekem),
tanden:
tan (Q012p Rekem)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
gebluste kalk:
gǝbløštǝ kalǝk (Q012p Rekem),
kalk:
kalǝk (Q012p Rekem),
poederkalk:
pujǝrkalǝk (Q012p Rekem),
zakkalk:
zakkalǝk (Q012p Rekem)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
19725 |
gebouw |
bouw:
bōu̯ (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
bètiment (fr.):
batimeͅnt (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkelijk:
gəbriəkələk (Q012p Rekem),
n gebriekelijke minsch (Q012p Rekem),
ənə gəbriəkələkə (Q012p Rekem),
ongerade:
oŋgərāj (Q012p Rekem),
ənən oŋgərājə (Q012p Rekem)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] || gebrekkig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkelijke mens:
n gebriekelijke minsch (Q012p Rekem),
gebrekkelijke, een -:
ənə gəbriəkələkə (Q012p Rekem),
ongeraden, een -:
ənən oŋgərājə (Q012p Rekem)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gəbry(3)̄k (Q012p Rekem),
gəbry:k (Q012p Rekem),
ət Xəbrüük (Q012p Rekem),
gewente:
gewende (Q012p Rekem),
gewente (Q012p Rekem),
de e klinkt als de ai in het Franse paix
gewente (Q012p Rekem)
|
Dat is maar een gewoonte. [ZND 35 (1941)] || Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)] || gebruik. [ZND m]
III-3-2
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gedeenstig (Q012p Rekem)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|