32848 |
gras |
gras:
grā.s (Q248p Remersdaal)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
33462 |
grendel |
vregel:
vęrǝgǝl (Q248p Remersdaal)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
18081 |
griep |
griep:
grip (Q248p Remersdaal)
|
Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts ? (Deze ziekte, die nu vrijwel overal griep wordt genoemd, heette vroeger ook wel influenza) [ZND 49 (1958)]
III-1-2
|
18888 |
gril |
dunk:
ook materiaal znd 29, 16
’n teunk (Q248p Remersdaal)
|
kuren (znw) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21329 |
grof |
grof:
grof (Q248p Remersdaal)
|
Gezegd van een paard met zware poten. Een aantal antwoorden is opgenomen in het lemma ''zwaar paard'' (4.5.1), omdat het daar eerder thuishoort. [N 8, 64b]
I-9
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
pees van een vrouw:
en pees van ⁄n vrow (Q248p Remersdaal)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
25004 |
grootx |
groot:
gruətə (Q248p Remersdaal)
|
groot
III-4-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
koud (weer):
kôd (Q248p Remersdaal),
kôd wèr (Q248p Remersdaal),
kouwelijk:
keuweleg (Q248p Remersdaal)
|
kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17748 |
haar |
haar:
t hôr krolle (Q248p Remersdaal)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18046 |
haarenkelen |
(zich) strijken:
štrīkǝ (Q248p Remersdaal)
|
De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8]
I-9
|