18725 |
kam |
kam:
kamp - kem (Q248p Remersdaal)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kemme (Q248p Remersdaal)
|
kammen [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q248p Remersdaal)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
karakter:
karakter (Q248p Remersdaal)
|
karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmęlǝk (Q248p Remersdaal)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
stoker:
štøkǝr (Q248p Remersdaal)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
33818 |
karspringer |
karspringer:
kāršprɛŋǝr (Q248p Remersdaal)
|
Ongeduldig paard dat tijdens het afspannen tussen de berries uitspringt, wat moeilijk af te leren is. [N 8, 84a]
I-9
|
28768 |
katoen |
katoen:
katoen (Q248p Remersdaal)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33781 |
keel |
la(ai):
lā (Q248p Remersdaal),
raak:
rākǝ (Q248p Remersdaal)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
19926 |
keffen |
bletsen:
bletche (Q248p Remersdaal, ...
Q248p Remersdaal),
keffen:
keffe (Q248p Remersdaal, ...
Q248p Remersdaal)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|