25029 |
kleurx |
couleur (fr.):
koleur (Q248p Remersdaal, ...
Q248p Remersdaal)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klére (Q248p Remersdaal)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
knode:
knō (Q248p Remersdaal)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
17921 |
knellen |
pijn doen:
deunt mich pin (Q248p Remersdaal)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
pijn doen:
deunt mich pin (Q248p Remersdaal)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
knee (Q248p Remersdaal)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
knoteren:
hèje és altied aan knottere (Q248p Remersdaal)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17784 |
knipogen |
een oog knikken:
en ow knéke (Q248p Remersdaal),
een oog toepitsen:
en ow toe pétche (Q248p Remersdaal)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
21001 |
knoflook |
knoplook:
knoploëk (Q248p Remersdaal)
|
look [ZND 01 (1922)]
I-7
|
19350 |
knorrepot |
knoterpot:
wat ene knotterpot (Q248p Remersdaal)
|
Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|