e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Remersdaal

Overzicht

Gevonden: 543
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koor koor: der koeër van de kéérk (Remersdaal) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koorts fieber (du.): (koorts)  fiëber (Remersdaal), koorts: (hoest)  kots (Remersdaal), snop: (snuip)  chnoep (Remersdaal) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] III-1-2
koot koot: kōt (Remersdaal) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kopje jatte (fr.): sjat (Remersdaal), pot: pot (Remersdaal), potje: peutsjə (Remersdaal), tas: tas (Remersdaal), tasje: kleine tas  teskə (Remersdaal) kopje, tas [ZND 28 (1938)] III-2-1
koppig koppig: ook materiaal znd 28, 31  keuppech (Remersdaal), kopsig: ook materiaal znd 28, 31  keupcheg (Remersdaal), steeg: štīx (Remersdaal) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h]koppig [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-4
kornoelje (alg.) hagenpikkel: hagepékkel (Remersdaal), hanenpik: hanepeke (Remersdaal), vrouwenkers: vrowekiëch (Remersdaal) kornoelje [ZND 01 (1922)] III-4-3
kortwieken stoeken: štukǝ (Remersdaal) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kotelet, ribstuk kotelet: cottellette (Remersdaal) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] III-2-3
kous: algemeen hoos: lange kous (bas)  hōͅs (Remersdaal) Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Remersdaal) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3