18147 |
lam |
lam:
laam (Q248p Remersdaal),
lammetje:
lɛmkǝ (Q248p Remersdaal)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q248p Remersdaal),
lammeren:
lamǝrǝn (Q248p Remersdaal)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lāmp (Q248p Remersdaal, ...
Q248p Remersdaal)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
laand (Q248p Remersdaal)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang lève (Q248p Remersdaal),
lang lééjve (Q248p Remersdaal)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (Q248p Remersdaal)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
lange bles:
laŋǝ blęs (Q248p Remersdaal)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
34017 |
langzamer |
langzamer:
langzamer (Q248p Remersdaal)
|
Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96]
I-10
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laster (Q248p Remersdaal)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lēsteug (Q248p Remersdaal),
lēͅsəg (Q248p Remersdaal)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|