e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Remersdaal

Overzicht

Gevonden: 543
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maandag na driekoningen kopperenmaandag: köpperemaondeg (Remersdaal) Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)] III-3-2
maanx mond (du.): mond (Remersdaal, ... ), mònd (Remersdaal, ... ) maan [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-4-4
mak braaf: braf (Remersdaal) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
mand mandel: mandǝl (Remersdaal) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
manen manen: mānǝ (Remersdaal) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manenstrang manenstrang: mānǝštraŋ (Remersdaal) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mannelijke geit bok: bok (Remersdaal) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke kat, kater kater: kaater (Remersdaal) mannelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1
marmeren beeld beeld: ⁄n marbere beeld (Remersdaal) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
masker maske: maske (Remersdaal), mommegezicht: mommegezeegt (Remersdaal) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] III-3-2