33745 |
omheinen |
afbaliën:
āfbaǝ (Q248p Remersdaal)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19395 |
onderkussen, peluw |
kopkussen:
koͅpkø͂ͅsə (Q248p Remersdaal)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33829 |
onelegant paard |
loebas:
lubǝs (Q248p Remersdaal)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
onnozele-kinderen:
onnuëzel keenger (Q248p Remersdaal)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24868 |
oot |
vloshaver:
-
vlosjhaver (Q248p Remersdaal),
wilde haver:
-
weel haver (Q248p Remersdaal)
|
oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
vlashaver:
vlošhāvǝr (Q248p Remersdaal),
wilde haver:
węl ǭvǝr (Q248p Remersdaal)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
op bedeweg gaan:
(‰: lange e).
op bewēg (Q248p Remersdaal)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op deur leup goeë (Q248p Remersdaal),
op dər lø:p guë (Q248p Remersdaal)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
33851 |
op hol slaan |
lopen gaan:
lopǝ gǭn (Q248p Remersdaal)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
vlechten:
vlētšǝ (Q248p Remersdaal)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|