34020 |
opstaan |
opstaan:
ǫpštø̜ǝ (Q248p Remersdaal)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
bermen:
bɛrmǝ (Q248p Remersdaal)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
34000 |
optuigen |
aanspannen:
āšpanǝ (Q248p Remersdaal)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
33763 |
oud, versleten paard |
knol:
knǫl (Q248p Remersdaal)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudjaarsavond:
ödjaorsaovend (Q248p Remersdaal)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
33899 |
overhoef |
overhoef:
ōvǝrhuf (Q248p Remersdaal)
|
Verdikking van het kroonbeen boven de hoef. De knobbels op de kroonrand kunnen het gevolg zijn van eigen kroonbetrappeling, verstuiking en misstappen op een oneffen boden, of door betrappeling van andere paarden, vooral bij het draaien op het veld. Als deze beenwoekering groot van omvang is, wordt het kroongewricht stijf en gaat het paard kreupel. Zie afbeelding 14. [N 8, 90m]
I-9
|
33897 |
overkoot |
overgekoot:
ōvǝrgǝkōt (Q248p Remersdaal)
|
Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m]
I-9
|
29635 |
paard |
paard:
pēǝt (Q248p Remersdaal)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33819 |
paard dat met rukken trekt |
rotserd:
rutsǝrt (Q248p Remersdaal)
|
[N 8, 62r]
I-9
|
33833 |
paard met een scheve heup |
ontheupt:
ontheupt (Q248p Remersdaal)
|
Een paard van ongelijke heuphoogte. Dit gebrek komt meer bij koeien dan bij paarden voor. Zie afbeelding 6. [N 8, 94a]
I-9
|