33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
štapǝ (Q248p Remersdaal)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
17821 |
steek |
steek:
chtiëk (Q248p Remersdaal)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
21487 |
stempelen |
chomeren (<fr.):
Karte 422
chôm(i)eren (Q248p Remersdaal),
stempelen:
Karte 422.
stempel(e)n (Q248p Remersdaal),
Slechts twee keer is een tegenstelling ontstaan tussen Nederlands-Limburg en de Voerstreek enerzijds, en Oud-Belgisch-Limburg anderzijds:
stempelen (Q248p Remersdaal)
|
stempelen || stempeln (Arbeitslosenunterstützung beziehen)
III-3-1
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
stiekem (Q248p Remersdaal)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
štękǝ (Q248p Remersdaal)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW]
II-7
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳi̯ (Q248p Remersdaal)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q248p Remersdaal)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
34564 |
stortkar |
slagkar:
šlakār (Q248p Remersdaal)
|
Algemene benaming voor een kipbare kar. In tegenstelling tot bij de hoogkar lopen de berries niet onder de gehele bak door. De bak is aan het achtereinde van de berries bevestigd met een verbindingsspil, zodat hij gekipt kan worden zonder dat men het paard moet uitspannen. Deze kar wordt gebruikt voor het vervoer van onder meer mest, bieten, aardappelen, rapen, weigroen enz. Over het algemeen is ze kleiner dan de hoogkar. Meestal heeft deze kar twee wielen, maar er komen ook 3- en zelfs 4-wielige stortkarren voor. De bortelkar en de clitchèt zijn vaak 3-wielig, de bortelkar kan ook 4-wielig zijn. De aardkar is meestal ouder dan de slagkar en heeft ook een kleinere bak. Ook de korte kar heeft een kleinere bak dan de slagkar. Voor de verspreiding van het woordtype mestkar, zie ook WLD I.1, pag. 11 bij het lemma mestkar. Bijzondere types van stortkar zijn de binnenslaander en de buitenslaander, hier sub A. resp B. behandeld. Een binnenslaander is een stortkar met een kleine bak. De beide berries zitten tegen de buitenzijde van de draagbodem van de bak, waardoor deze tussen de berries valt. Een buitenslaander is een stortkar met een grotere bak. De beide berries zitten tegen de binnenzijde van de draagbodem van de bodem van de bak. [N 17, 2-4; N G, 51 + 55; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; A 42, 10a-b; L 27, 63; monogr.]
I-13
|
33805 |
straal |
straal:
štrǭl (Q248p Remersdaal)
|
Veerkrachtig eeltweefsel, enigszins in de vorm van een pijlpunt (mnl. straal: pijl), dat de driehoekige ruimte van de achterrand van de steunsels van een paardehoef opvult. Tilt men de hoef op, moet er een goed ontwikkelde straal te zien zijn. Beginnend bij de bal van de voet en in één punt uitlopend naar de teen werkt de straal als een antislipmechanisme. Zie afbeelding 5. [JG 1a, 1b; N 8, 33 en 34]
I-9
|
22870 |
strafschop |
penalty (eng.):
Karte 171.
penalty/penanty (Q248p Remersdaal)
|
Elfmeter (im Fussballspiel).
III-3-2
|