25133 |
druppel |
druppel:
⁄n dröppel water (Q248p Remersdaal)
|
druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Spreekwoord: Doeve es good veur der tied te verknoeve.
doeve howe ... (Q248p Remersdaal)
|
Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
18006 |
duizelig |
dronken:
dronke (Q248p Remersdaal),
hae wet dronke (Q248p Remersdaal)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
cale (fr.):
kal (Q248p Remersdaal)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (Q248p Remersdaal),
ẽ̜.i̯ (Q248p Remersdaal)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
paxtə (Q248p Remersdaal)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de aarde trekken:
euen reeng opeun èëd trekke (Q248p Remersdaal)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄ǝlǝ (Q248p Remersdaal)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
34536 |
ei zonder schaal |
liesei:
lisęi̯ (Q248p Remersdaal)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
33797 |
elleboog |
achterarm:
achterarm (Q248p Remersdaal)
|
Been dat de beweging van de bovenarm van de poot bevordert. Zie afbeelding 2.20. [N 8, 32.1 en 38.2]
I-9
|