24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
effe (L358p Reppel)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
nuut (L358p Reppel)
|
noot, vrucht
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
ei sjoon okzaal (L358p Reppel)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
boomolie:
een ander woord voor olijfolie
buimulie (L358p Reppel),
salade-olie:
slaaiulie (L358p Reppel)
|
boomolie || slaolie
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
gebakken in uit zaad geslagen olie
smautbol (L358p Reppel)
|
oliebol
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smautkook (L358p Reppel)
|
oliekoek
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L358p Reppel),
smoutmolen:
smaw.t[molen] (L358p Reppel)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L358p Reppel)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoeg gaon (L358p Reppel)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
25685 |
omzetten |
omscheppen:
omšōpǝ (L358p Reppel)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|