19395 |
onderkussen, peluw |
pulm:
hoofdmatras of langwerpig onderkussen
pöllem (L358p Reppel),
pölm (L358p Reppel)
|
peluw
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderste lip:
onderste lip (L358p Reppel)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
hantǝf (L358p Reppel)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18947 |
ondeugend, stout |
onnuttig:
ònnöttig (L358p Reppel),
stout:
stuit (L358p Reppel)
|
stout
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (L358p Reppel)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
luizen:
lûs, mv. li-js (L358p Reppel),
wormen:
wərm (L358p Reppel)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|
20337 |
ongehuwde moeder |
heggenweef:
letterlijk volkse benaming voor ongehuwde moeder
hègkeweef (L358p Reppel),
stoppelweef:
volkse benaming
stoppelweef (L358p Reppel)
|
haagweduwe, ongehuwde moeder || ongehuwde moeder
III-2-2
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (L358p Reppel, ...
L358p Reppel,
L358p Reppel),
lommel:
lommel (L358p Reppel, ...
L358p Reppel,
L358p Reppel),
nondedieu:
non de djou (L358p Reppel, ...
L358p Reppel,
L358p Reppel),
potage:
petazie (L358p Reppel),
ramboelie:
Opm.: men hoort ook: rebûlie.
rambûlie (L358p Reppel)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] || chaos, vieze boel
III-4-4
|
25565 |
ongeschikt |
derf:
dęrf (L358p Reppel)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|
32805 |
onkruid uiteggen, ondiep geploegd (stoppel) |
puinen:
pęi̯nǝ (L358p Reppel)
|
Het land bewerken met de onkruideg of de scherp aangespannen gewone eg, om de wortels van onkruid (kweekgras met name) op te halen, stoppels los te woelen en het land geschikt te maken, om bemest en vervolgens geploegd te worden. Dat men onkruid e.d. ook met de cultivater kan losmaken, blijkt uit termen als (af)russen en (uit)schulpen (vergelijk het lemma ''cultivateren''). Voor de dialectvarianten van de benamingen voor onkruid en kweekgras zij verwezen naar de betrokken lemmata in de volgende aflevering van I.1. Voor wat ''eggen'' en ''eggen'' betreft zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b; N 11, 80a; N 11A, 172d + e; N P, 15a add.; monogr.]
I-2
|