32726 |
ploegvoor |
voor:
vǭ ̝r (L358p Reppel)
|
Onder ploegvoor wordt verstaan de lange, rechte geul die telkens ontstaat wanneer de ploeg een strook aarde lossnijdt en naar links of naar rechts omkeert: de open voor dus tussen het reeds geploegde en het nog te ploegen deel van de akker in. Vaak worden de ploeggeul en de daaruit afkomstige, omgekeerde aarde als één geheel gezien. Het woord voor of voord is derhalve niet alleen op de open voor van toepassing, maar meestal ook op de daaruit opgeploegde reep aarde ernaast (zie het volgende lemma). De termen ploegvoor, akkervoor en bouwvoor, die voor de betrokken plaatsen - meestal naast voor - werden opgegeven n.a.v. N 11, 58 "de gewone voor die bij het ploegen telkens ontstaat", zijn misschien ook of eerder op te vatten als benaming voor de regelmatig, geploegde bovenlaag van de akker (zie het lemma bouwvoor). Opgaven waarmee een greppel of een vaste, als loop- of als afwateringsgeul gebruikte voor bedoeld wordt, zijn in dit lemma niet opgenomen. [N 11, 58; N 11A, 129d; N P, 11a; JG 1a + 1b; A 18, 1a; L 8, 63; L 24, 27; S 41; Wi 4 + 15; GV, Ml; div.; monogr.]
I-1
|
32666 |
ploegwieltje |
rad:
rā.t (L358p Reppel)
|
Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.]
I-1
|
19609 |
po, nachtspiegel |
nachtemmer:
nachtimmer (L358p Reppel),
voor gebruik tijdens de nacht
nachtimmer (L358p Reppel),
pispotje:
pispötsje (L358p Reppel)
|
kameremmer || kamerpot || waterpot
III-2-1
|
19418 |
poken |
keuteren:
kiêtere (L358p Reppel, ...
L358p Reppel),
koteren:
koeteren (L358p Reppel),
oprakelen:
oproakele (L358p Reppel, ...
L358p Reppel),
rakelen:
roakele (L358p Reppel),
rokelen (L358p Reppel)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)] || keuteren || oppoken || oppoken b.v. vuur || poken bijv. in vuur || vuur oppoken
III-2-1
|
21569 |
politie |
gendarmen (<fr.):
de sjendermen hebben h’m aangehauwen (L358p Reppel)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
gendarme (fr.):
Eine zjenderm (L358p Reppel),
enie genderm (L358p Reppel),
ne genderm (L358p Reppel),
police (fr.):
ne pelies (L358p Reppel)
|
Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
Mân, dèè kèrel hauw han es polliêpel(s) zuu gruut
pötliêpel (L358p Reppel)
|
pollepel
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L358p Reppel)
|
Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
mof:
mof (L358p Reppel)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
(een) geappelde:
gǝapǝldǝ (L358p Reppel)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|