20962 |
selderij |
selderie:
seͅldərii̯ (L358p Reppel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19401 |
servies |
servies:
Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap
servi-js (L358p Reppel)
|
servies
III-2-1
|
21256 |
servituut |
veldpaadje:
veldpêdje (L358p Reppel)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (L358p Reppel)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
28694 |
sikkel |
sekel:
sēkǝl (L358p Reppel),
zekel:
zē.kǝl (L358p Reppel)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appelsien (L358p Reppel)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
singel:
se.ŋǝl (L358p Reppel)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint marten (L358p Reppel)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23286 |
sint-pieter te rome |
sint-pieter:
sint-pieter (L358p Reppel),
sint-pīter (L358p Reppel)
|
Sint-Pieter. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
asse:
asschen (L358p Reppel),
assen:
asschen (L358p Reppel),
sinkel:
[sic]
zinkelen (L358p Reppel)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|