e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vat, ton (naar inhoud) vat: vāt (Reppel) In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.] II-12
vechthaan vechthaan: vɛxthā.nǝ (Reppel) Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
vee vee: vīǝ (Reppel) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
veearts veeart: vii̯árt (Reppel) [JG 1a, 1b; Vld.; monogr.] I-11
veel drinken kandelen: Ich zaat möt eine straffe kater, want staags van vèèrs hauw uis "kòmpeni-j"dureweg gekaanjeldsj  kaanjele (Reppel), lampetten: lampötte (Reppel), zuipen: zūpə (Reppel) stevig doordrinken || zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)] III-2-3
veer pluim: plûm (Reppel), veer: vèèr (Reppel) pluim || veer, pluim III-4-1
veestapel vee: vīǝ (Reppel) Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b] I-11
veevoer verzamelen plukken: plękǝ (Reppel), plɛkǝn (Reppel) Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.] I-11
vegen, keren bezemen: besseme (Reppel), keren: kiêre (Reppel, ... ), kīrən (Reppel) de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)] || met de bezem vegen || schoonvegen || uitkeren III-2-1
veldstrengen hachten: haxtǝ (Reppel) De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.] I-2