32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L358p Reppel)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
eine pels (L358p Reppel),
eine pə:ls (L358p Reppel)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bont en blauw gehout (L358p Reppel),
bont en blauw gehuitj (L358p Reppel)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
32550 |
boodschappenmand |
commissiekalbas:
kǝmesikǝlbas (L358p Reppel),
kalbas:
kǝlbas (L358p Reppel),
korfje:
kø̜rfkǝ (L358p Reppel)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
22552 |
boog |
boog:
baog (L358p Reppel),
beegske
bōͅg (L358p Reppel)
|
Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buim (L358p Reppel)
|
boom
III-4-3
|
24126 |
boomklever |
boomlopertje:
buimleiperke (L358p Reppel)
|
boomklevertje
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
poest:
pûst (L358p Reppel)
|
boomstronk
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
huts:
hets (L358p Reppel)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
būǝnǝ (L358p Reppel),
boon:
buun, dim. biênke (L358p Reppel),
bűǝn (L358p Reppel)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|