17827 |
zitten |
zitten:
zitten (L358p Reppel)
|
zitten [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
es job (L358p Reppel)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20828 |
zoethout |
klishout:
klishuit (L358p Reppel)
|
kalissehout en verdikte staven van zwarte drop
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (L358p Reppel)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
īǝ.vǝr[den] (L358p Reppel),
schelf(t):
[schelf(t)] (L358p Reppel
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
20189 |
zoon |
zoon:
zuun (L358p Reppel)
|
zoon
III-2-2
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zautvèètsje (L358p Reppel)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zy(3)̄gə (L358p Reppel)
|
zuigen
III-2-3
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop
geperzde kop (L358p Reppel),
geperste hoofdkaas
gəpɛrzdə koͅp (L358p Reppel)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || preskop
III-2-3
|
33618 |
zuring, groente |
zurkel:
ze.rkəl (L358p Reppel)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|