20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
desemzuur || zuurdesem
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoormoos (L358p Reppel),
zuirmoes (L358p Reppel)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
wenken:
winke (L358p Reppel)
|
Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33836 |
zwaar paard |
brabants paard:
brabants paard (L358p Reppel)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
19459 |
zwabber |
mops:
gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen
mòps (L358p Reppel)
|
schoonmaakgerief
III-2-1
|
18160 |
zwachtel |
windel:
wienel (L358p Reppel)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32917 |
zwaden spreiden |
uitereengooien:
utǝręi̯.ngű̄i̯ǝ (L358p Reppel)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
toejacht:
tujāxt (L358p Reppel)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20209 |
zwangerschap |
dracht:
draacht (L358p Reppel)
|
zwangerschap
III-2-2
|
33481 |
zwarte bes |
paardsberen:
pèèrsbiêr (L358p Reppel)
|
zwarte aalbes
I-7
|