e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drukte maken beschaar maken: mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make  besjaar make (Reppel) drukte maken III-1-4
drukte, gedoe ambras: Fr. embras Mote ze doa nûw zuvèèl ambras viêr make  ambras (Reppel), beschaar: besjaar (Reppel), geturbel: Waas mich det èè getörbel iêr vèè alles trègkgevònnen hauwe  getörbel (Reppel), laweit: Moot hèè nûw iêver zuu ein bagatel zuvèèl lewejt make  lewejt (Reppel) drukte || drukte, gedoe, met de nevengedachte aan moeilijkheden III-1-4
druktemaker ambrasmaker: En dit waas neet good, en det meeste ve anders doon, en sie en la: het waas dèèn ambrasmèker nuuts good  ambrasmèker (Reppel), beschaarmaker: is dèè vent toch eine besjaarmaker (of vero.-mèker) synoniem: ambrasmaker (-verkuiper)  besjaarmaker (Reppel), kaskenademaker: kiskenademèker (Reppel), laweitmaker: lewejtmèker (Reppel), laweitzak: lewejtzak (Reppel), schreeuwer: sjriêver(d) (Reppel), schreeuwerd: sjriêver(d) (Reppel) drukte maken || druktemaker || druktemaker; iemand die kort aangebonden is en zich dan telkens druk maakt III-1-4
duif (alg.) duif: duf (Reppel), Pl. [duive]  dūif (Reppel) Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m] III-3-2
duif, algemeen duif: duf (Reppel), dûf (Reppel) duif [ZND 01 (1922)] III-4-1
duiken duikelen: lange u  int waater dukelen (Reppel) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duivenhok duivenkooi: douvekooij (Reppel), dui.vəkūii (Reppel), dűvǝkű̄i̯ (Reppel), dǫu̯vǝkōi̯ (Reppel), spijker: Ook hele kooi.  spi.kər (Reppel) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag spijker: spi.kər (Reppel), spikǝr (Reppel) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wiefke (Reppel) duif, wijfje [ZND 39 (1942)] III-4-1
duizelig duizelig: diezelig (Reppel, ... ) Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] III-1-2