19294 |
een berisping krijgen |
uitschelding krijgen:
uutsjelling kriegen (L358p Reppel)
|
hoe zeg je: een vermaning, een berisping krijgen (woord op -ment) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
20505 |
een borrel drinken |
een scheppen:
Vèè goan er òs eine goje sjòppe
sjöppe (L358p Reppel)
|
drinken
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L358p Reppel),
eitje:
ęi̯kǝ (L358p Reppel)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
here (L358p Reppel)
|
huren
III-2-1
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
moeilijk:
dè¯s eine hiêl mooilike mins viêr möt òm te goan
mooilik (L358p Reppel),
niet gemakkelijk:
neet gemekkelik (L358p Reppel),
niet min:
hè is neet min (L358p Reppel)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] || lastig (ivm. karakter)
III-1-4
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslű̄ǝ.n (L358p Reppel)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten trekken:
zich laote trekken (L358p Reppel),
zich loaten trəkken (L358p Reppel)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L358p Reppel)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
33877 |
een veulen werpen |
veulenen:
vīǝ.lǝnǝ (L358p Reppel)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
blekken:
blękǝ (L358p Reppel),
omdoen:
[omdoen] (L358p Reppel)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|