e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huurcontract huurceel: heerseel (Reppel, ... ), ich heb ein heercijl van drie jaor (Reppel), Ze mees den hèèrd nog sjòmmele  heersel (Reppel) het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)] || huurceel || huurcontract III-2-1, III-3-1
huurhuis huurhuis: heerhûs (Reppel) huurhuis III-2-1
iemand luidruchtig berispen schelden: mooder zal sjellen (Reppel) moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)] III-1-4
iemand uitschelden schelden: šeͅlə (Reppel), uitmaken: eemen outmaken (Reppel), uitschelden: outsjelle (Reppel) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen uitnoden: znd 32, 71;  uitniejen (Reppel) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
ijken ijken: ieken (Reppel) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijsnagels ijsnagelen: ī.snē̜.gǝl (Reppel) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijspegel: iespegel (Reppel), ijspik: iespeek (Reppel) ijskegel [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijver moed: hê hêt veel moot (Reppel) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijsregen: Opm. Fr. ê.  iesrîgen (Reppel), ijzel: De beim woare bei-jzeldsj.  (h)i-jzel (Reppel), rijm: LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  ri-jm (Reppel) ijzel [ZND 36 (1941)] III-4-4