18223 |
kreukelen |
buidelen:
het biegelt zich (L358p Reppel)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
Ze kos het gekriên van det keindsj neet miêr aanhiêre
kriêne (L358p Reppel),
krochen:
Is det dan zuu zwoar deste ervan moos kròche
kròche (L358p Reppel)
|
kreunen
III-1-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbi.tǝr (L358p Reppel)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (L358p Reppel)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopen:
no loupen (L358p Reppel),
vanger spelen:
vanger spielen (L358p Reppel)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
ei stek wit kreit (L358p Reppel),
krīt (L358p Reppel)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
kriejoole (L358p Reppel)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (L358p Reppel)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17894 |
krommen, ombuigen |
krom maken:
kromp make (L358p Reppel),
omplooien:
ompluuje (L358p Reppel)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21502 |
kroon |
kroon:
krū[ə}n (L358p Reppel),
kroontje:
krī[ə}nkə (L358p Reppel)
|
kroon [ZND m]
III-3-1
|