21002 |
leverpastei |
pastei:
pás’teͅi (L358p Reppel)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərwoͅrst (L358p Reppel)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
poppenschreur:
pòppesjrieêr (L358p Reppel),
slecht leesbaar
poppeschrier ? (L358p Reppel)
|
libel, waterjuffer || waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
21506 |
liberaal |
liberaal:
het is ne liberaal (L358p Reppel)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21473 |
lid van een vereniging |
lid:
lit van ein sosjeteit (L358p Reppel)
|
Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
leedje (L358p Reppel),
dim.
lēṭə (L358p Reppel)
|
Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
18881 |
liefkozen |
karnoffelen:
zie ook knûffele
kernòffele (L358p Reppel),
moederen:
Ich goan heivers, zag ¯r Ich goan nog èè bitsje mojere
mojere (L358p Reppel)
|
knuffelen, vrijen || lekker knuffelen
III-1-4
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveheersbeestje:
livvenhiêrsbiêsje (L358p Reppel)
|
lieveheersbeestje
III-4-2
|
18831 |
lijden |
lijden:
lett. en fig.
li-je (L358p Reppel)
|
pijn hebben
III-1-4
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
lęi̯zǝtmɛ̄ǝl (L358p Reppel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|