29267 |
drijfriem |
drijfriem:
drīfrēm (L299p Reuver)
|
Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.]
II-11
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
koekerel (L299p Reuver)
|
drijftol [SGV (1914)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēfzandj (L299p Reuver),
(de ie is lang).
driefzandj (L299p Reuver)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29857 |
drijvers |
harken:
hē̜rkǝ (L299p Reuver),
snekken:
šnɛkǝ (L299p Reuver)
|
Messen en rieken die in de kleimolen ronddraaien en op deze wijze de klei snijden en mengen. [monogr.]
II-8
|
31421 |
drilkoord |
pees:
pē̜s (L299p Reuver)
|
Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129]
II-11
|
33413 |
drinkbak voor de kippen |
drinkbak:
dreŋkbak (L299p Reuver),
waterbak:
wātǝrbak (L299p Reuver)
|
De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c]
I-6
|
20499 |
drinken |
drinken:
driŋkə (L299p Reuver, ...
L299p Reuver,
L299p Reuver)
|
drinken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L299p Reuver)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33701 |
droge plekken in moeras |
bult:
bølt (L299p Reuver),
kop:
kop (L299p Reuver)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|