id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20505 | een borrel drinken | proeven: preuve (Reuver), prêuvə (Reuver) | jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)] III-2-3 |
22484 | een cadeau geven | schenken: sjinke (Reuver), sjinkə (Reuver) | Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] III-3-2 |
29088 | een draad om het knoopsgat naaien | omwerpen: omwɛrpǝ (Reuver) | Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139] II-7 |
34541 | een ei afpellen | (de) schaal deraf doen: dǝ šāl dǝrāf dōn (Reuver), schellen: šęlǝ (Reuver) | Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12 |
23950 | een gelofte doen | beloven: belaove (Reuver), gelofte doen: gelofte doon (Reuver) | Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
31848 | een groef schaven | groeven schaven: gruvǝ šāvǝ (Reuver) | In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.] II-12 |
19855 | een huis huren | huren: hy(3)̄rə (Reuver) | huren [SGV (1914)] III-2-1 |
20175 | een kind op de arm dragen | op de arm dragen: op de erm drage (Reuver) | een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2 |
23755 | een kruisje geven | een kruisje geven: kruutske gaeve (Reuver, ... ) | Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23707 | een kruisje op het brood maken | brood zegenen: brooed zaegene (Reuver) | Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |