23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
rozekrans baeje (L299p Reuver)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31888 |
een schraapstaal aanzetten |
scherpen:
šɛrpǝ (L299p Reuver),
vijlen:
vīlǝ (L299p Reuver)
|
De snijkant van het schraapstaal met behulp van het aanzetstaal scherp maken. Bij het aanzetten wordt de snijkant eerst recht gemaakt en vervolgens van een braam voorzien. [N 53, 157]
II-12
|
31962 |
een schroef indraaien |
indraaien:
endrɛjǝ (L299p Reuver)
|
Door de meeste respondenten werd ø̄een schroefø̄ of ø̄een vijsø̄ als object opgegeven. [N 53, 153a; monogr.]
II-12
|
22385 |
een spel kaarten |
speelkaarten (mv.):
sjpeelkaart (L299p Reuver),
spel:
sjpel (L299p Reuver)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22545 |
een tol op de hand laten draaien |
denderen:
dendere (L299p Reuver)
|
Een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
het erg te pakken hebben:
ich hub t erg te pakke (L299p Reuver),
het te pakken hebben:
ich hub t erg te pakke (L299p Reuver)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afhakken:
āfhakǝ (L299p Reuver)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
ene afrijten:
eine aafriete (L299p Reuver),
ene laten vliegen:
eine laote vlege (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
laotə vlēēgə (L299p Reuver)
|
wind laten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
get onder zich hebben:
hae haet get onger zich (L299p Reuver),
het aan de longen hebben:
hae haet t aan t longe (L299p Reuver),
het aan het hart hebben:
hae haet t aan t hert (L299p Reuver),
het in de benen hebben:
hae haet t in de bein (L299p Reuver),
het in de knoken hebben:
hae haet t in de knèùk (L299p Reuver),
het in de rug hebben:
hae haet t in de rök (L299p Reuver)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜nj (L299p Reuver),
ē̜ntj (L299p Reuver)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|