e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geelgors geelgors: gèèlgoersj (Reuver) geelgors III-4-1
geelzucht geel verf: gael verf (Reuver), géélvérf (Reuver), gêl vèrf (Reuver) geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen rust hebben geen rust hebben: gen rös höbbe (Reuver) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
geer geer: gēr (Reuver), gīr (Reuver) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geerrok geerrok: gierrok (Reuver) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
geestelijke geestelijke: geistelik (Reuver), wereldgeestelijke: wèreldgeiselek (Reuver) Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)] III-3-3
geestelijke communie geestelijke communie (<lat.): geistelikke kemunie (Reuver) De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)] III-3-3
geestig droog: drūūg (Reuver), geestig: geistig (Reuver) met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)] III-1-4
geeuwen gapen: gape (Reuver) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
geeuwhonger geeuwhonger: g als zachte k  geehonger (Reuver) geeuwhonger [SGV (1914)] III-2-3