23987 |
geweten |
geweten:
gewete (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25580 |
gewichtssteen |
gewichtssteen:
gǝwexštēn (L299p Reuver),
loodje:
lōǝtjǝ (L299p Reuver)
|
Gevraagd werd speciaal naar de stenen die men vroeger in plaats van gewichten gebruikte. [B 29, 33b; N 29, 105e; monogr.]
II-1
|
19264 |
gewillig |
gaarne:
géérdōōn (L299p Reuver),
gewillig:
gewillig (L299p Reuver)
|
graag bereid om iets te doen [gewillig, gemoeiig, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18131 |
gewond |
gevallen:
gəvallə (L299p Reuver)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
špørx (L299p Reuver)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
17564 |
gewricht |
gewerf:
gewerf (L299p Reuver),
gewricht:
gewrich (L299p Reuver)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
compenie (L299p Reuver),
kômpənīē (L299p Reuver)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
gəzich (L299p Reuver),
gəzix (L299p Reuver),
wezen:
wéézə (L299p Reuver)
|
gezicht [DC 01 (1931)] || Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkes (L299p Reuver),
facie (<lat.):
fáásie (L299p Reuver),
(in ongunstige zin)
facie (L299p Reuver),
snuit:
sjnōēt (L299p Reuver)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
huishouden:
hōēshāājə (L299p Reuver),
(huishouden).
hoeshaaje (L299p Reuver)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|