23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastering (L299p Reuver)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
opschieten:
opsjete (L299p Reuver),
plakken:
plákkə (L299p Reuver)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29029 |
goed passen |
goed passen:
gōt pasǝ (L299p Reuver),
goed zitten:
gōt zetǝ (L299p Reuver)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeie vriedig (L299p Reuver),
goie vriedig (L299p Reuver)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goei waek (L299p Reuver),
goi wéék (L299p Reuver)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(is goed) gekorend:
gǝkø̄rt (L299p Reuver)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
gootkoup (L299p Reuver)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
goedzak:
goodzak (L299p Reuver)
|
een persoon die altijd goed handelt en goed is voor andere mensen [goedzak, godsblok] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24958 |
golf |
golf:
golf (L299p Reuver)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24959 |
golven ww. |
golven:
golve (L299p Reuver),
golvə (L299p Reuver)
|
golven (ww), rijzen en dalen van water [gurzelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|