23461 |
hamer van de klepklok |
hamer:
hamer (L299p Reuver)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31203 |
hamer voor kapwerk |
kaphamer:
kaphāmǝr (L299p Reuver)
|
Hamer die door de smid gebruikt wordt om ovenstenen uit te kappen en in te passen. Zie ook het lemma "kaphamer" in Wld ii.9 en de daarbij behorende afbeelding 8. [N 33, 63]
II-11
|
31946 |
hamerbaan |
kop:
kǫp (L299p Reuver)
|
Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c]
II-12
|
31947 |
hamerhuis |
steelgat:
štēlgāt (L299p Reuver)
|
Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
kop:
kǫp (L299p Reuver)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31949 |
hamerpin |
pen:
pɛn (L299p Reuver)
|
Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d]
II-12
|
31948 |
hamersteel |
steel:
štēl (L299p Reuver)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|
17659 |
hand |
hand:
hajndj (L299p Reuver),
handj (L299p Reuver),
hant (L299p Reuver),
henj (L299p Reuver)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
29773 |
handbeschermers |
handleren:
hantjlē̜rǝ (L299p Reuver)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
21731 |
handboei |
handboei:
handboej (L299p Reuver)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|