20797 |
haring |
haring:
hiering (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
hīariŋ (L299p Reuver),
e moeilijk weer te geven
hēring (L299p Reuver),
WLD
hìĕjəring (L299p Reuver)
|
haring [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Hoe noemt u de haring: een slanke, zilverkleurige zeevis met vrij grote doorschijnende schubben, één korte rugvin en een spitse kop waarvan de onderkaak iets uitsteekt. Hij wordt ± 40cm lang (haring, rogel, herrek) [N 83 (1981)]
III-2-3
|
33310 |
hark, algemeen |
hark:
hɛrǝk (L299p Reuver)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
33309 |
harken, werken met de hark |
harken:
hɛrǝkǝ (L299p Reuver)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24710 |
hars |
hars:
WBD / WLD
hars (L299p Reuver),
wierook:
wierauk (L299p Reuver),
WBD / WLD
wierək (L299p Reuver)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
hert (L299p Reuver)
|
hart [SGV (1914)]
III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
gemeend:
gəmeint (L299p Reuver),
hartelijk:
hertelik (L299p Reuver)
|
welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
herte (L299p Reuver)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - II. Harten. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20905 |
hartig |
hartig:
hertig (L299p Reuver)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18090 |
hartinfarct |
beslag:
bəsjlāāg (L299p Reuver),
hartverlamming:
hertverlamming (L299p Reuver),
hèrtvərlāāming (L299p Reuver)
|
Hartinfarct: bloeding in de hartspier met verstopping van de kransslagader (vang, kramp, infarct, hartverlamming). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21458 |
haten |
haten:
hate (L299p Reuver),
haten (L299p Reuver),
niet kunnen luchten:
[+kunnen, anders OTT: ik lucht hem niet??, rk]
neet luchtə (L299p Reuver),
niet kunnen zien:
[+kunnen, anders OTT: ik zie hem niet??, rk]
neet seen (L299p Reuver)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)] || haten [SGV (1914)]
III-3-1
|