18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hood (L299p Reuver),
hoot (L299p Reuver)
|
hoed [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
stovenpijp:
sjtovepiep (L299p Reuver)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳjǝ (L299p Reuver),
hø̄jǝ (L299p Reuver),
weiden:
węi̯jǝ (L299p Reuver)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
speld:
sjpeld (L299p Reuver)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31593 |
hoefbalk |
boom:
bǭm (L299p Reuver)
|
Elk van balkjes of stangen aan de voor- en achterzijde van de hoefstal waarop de voet van het paard rust tijdens het beslaan. [N 33, 375]
II-11
|
31596 |
hoefijzersmeedtang |
smeedtang:
šmējtaŋ (L299p Reuver
[(met platte bekken)]
)
|
Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174]
II-11
|
31605 |
hoefijzerstamper |
stamp:
štamp (L299p Reuver)
|
Werktuig waarmee de nagelgaten in het hoefijzer gevormd, maar nog niet doorgeslagen worden. Zie ook afb. 226. Vergelijk de toelichting bij het lemma ɛritsbeitel van de hoefsmidɛ.' [N 33, 360]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
houwkling:
hǫwkleŋ (L299p Reuver),
renet:
rǝnɛt (L299p Reuver),
veegmes:
vē̜xmɛts (L299p Reuver)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
31610 |
hoefrasp |
hoefrasp:
hōfrasp (L299p Reuver)
|
Werktuig om de hoeven van paarden en andere dieren bij te werken. De hoefrasp heeft doorgaans een blad met een grove en een fijne kant en is voorzien van een arend. Er bestaan ook hoefraspen waarvan het blad verdeeld is in twee verschillende delen die elk op een verschillende manier gekapt zijn. Zie ook afb. 229. [N 33, 100; N 33, 366; N 33, 85; monogr.]
II-11
|