23598 |
kaarsenpit |
lemmet (<lat.):
leemet (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
printje (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
afnemen:
aafnimme (L299p Reuver)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
kaarten:
kaarte (L299p Reuver),
om geld spelen:
om geld sjpele (L299p Reuver)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kēēs (L299p Reuver)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
kabouter (L299p Reuver)
|
kabouter [SGV (1914)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
štōf (L299p Reuver)
|
kachel [SGV (1914)]
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtluǝtǝ (L299p Reuver)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
kachelpoets:
kaxǝlputs (L299p Reuver),
potlood:
pǫtluǝt (L299p Reuver),
roet:
rōt (L299p Reuver)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|