22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
(e; moeilijk weer te geven).
klevern boer (L299p Reuver),
kruitseren:
kruutsere (L299p Reuver)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - IV. Klaveren. [DC 52 (1977)] || klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|
22396 |
klaverjassen (kaartspel) |
klaverjassen:
klaverjasse (L299p Reuver)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33262 |
klaverschoof |
bos:
bus (L299p Reuver),
schob:
šop (L299p Reuver)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
24867 |
klaverzuring |
klee:
WLD
kliēə (L299p Reuver)
|
Witte klaverzuring (oxalis acetosella 5 tot 10 cm groot. De plant heeft een dunne, geschubde wortelstok; de bladeren zijn wortelstandig, 3-tallig. De blaadjes zijn omgekeerd kantvormig; de bloemen groeien afzonderlijk op lange stelen en zijn wit of iets [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kleiaasje (L299p Reuver),
kleren:
klèjər (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kleijer (L299p Reuver)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18172 |
kleed |
kleed:
ət klei̯t (L299p Reuver)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
24576 |
kleefkruid |
klit:
WLD
klit (L299p Reuver)
|
Kleefkruid (galium aparine 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn lang, liggend of klimmend en zijn ruw door naar onder gerichte stekeltjes. De bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lijn- tot lancetvormige, stekelpuntige bladeren. De bladrand is ruw-gest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19389 |
kleerhanger |
klederhanger:
kleijerhenger (L299p Reuver),
klęjǝrhɛŋǝr (L299p Reuver)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.]
II-7, III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
klederkast:
klei-jerkas (L299p Reuver)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
19971 |
kleerkist |
kistje:
keskə (L299p Reuver)
|
klerenkist
III-2-1
|