21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
sjnatere (L299p Reuver)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zjwetse (L299p Reuver)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
klappapei:
klappampej (L299p Reuver),
kletserd:
klétsərt (L299p Reuver),
kletswijf:
kletswief (L299p Reuver)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L299p Reuver)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
31704 |
kliefhamer |
houten hamer:
hǫwtǝ hāmǝr (L299p Reuver)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
20720 |
kliekje |
opgewarmd eten:
Nieuwe [spelling]
opgewermp aete (L299p Reuver)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
klēērə (L299p Reuver)
|
Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
kloven:
klø̜jvǝ (L299p Reuver),
#NAME?
kluive (L299p Reuver),
scheiden:
sjyjə (L299p Reuver)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
21469 |
klikspaan |
verklapper:
verklapper (L299p Reuver)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
klimop:
klumop (L299p Reuver),
WBD / WLD
klumop (L299p Reuver)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|