e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kosteres kosteres: køͅstəreͅs (Reuver) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kostganger kostganger: kostgênger (Reuver) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kostschool internaat: internaat (Reuver), kostschool: kossjoel (Reuver) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: Nieuwe [spelling]  kermenaaj (Reuver), kermennaad (Reuver) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
kotterboor kotterboor: kǫtǝrbǭr (Reuver) Boor waarmee men rondom een voorgeboord gat grotere gaten van verschillende middellijn kan boren. De kotterboor bestaat uit een boorijzer waarin een beweegbare beitel is aangebracht die met behulp van een spie kan worden vastgezet. Wanneer het penvormige uiteinde van de kotterboor in een voorgeboord gat wordt geplaatst, snijdt de beitel evenwijdig hieraan een ringvormig gat uit. In tegenstelling tot de penboor heeft de kotterboor slechts één snijkant. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorlopende gaten, de penboor kan ook gaten met een bodem erin maken. Zie ook afb. 114. [N 33, 147] II-11
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Reuver), donker (weer): dŏŏnker wêr (Reuver), mottig (weer): mòttieh (Reuver), nevelig (weer): nevelig (Reuver), nevelig waer (Reuver), nevelige lucht: nevelige loch (Reuver), schuiverig (weer): sjūūvərieh (Reuver), stil (weer): sjtil waer (Reuver), vochtig: vóehtìeh (Reuver) donker [~ weer] [SGV (1914)] || koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] || mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koudbeitel koudbeitel: kāt˱bęjtǝl (Reuver) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11
koude drukte maken aanstellen: áánsjtèllə (Reuver), zich aanstellen: zich aansjtelle (Reuver) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] III-1-4
koude mist koude nevel: kaaje nevel (Reuver) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude wind: eine kaaje wintj (Reuver), kaaje windj (Reuver) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] || koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4