24100 |
kruisheer |
kruisheer:
kruushieër (L299p Reuver),
kruutshieër (L299p Reuver)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krȳtshǫwt (L299p Reuver)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
22550 |
kruisjassen (kaartspel) |
kruisjassen:
kruutsjasse (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje:
kruutske (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31958 |
kruiskopschroevendraaier |
kruisschroevendraaier:
krȳtsšruvǝdrɛjǝr (L299p Reuver)
|
Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.]
II-12
|
24673 |
kruiskruid |
janskruid:
WLD
i̯ans kròèt (L299p Reuver)
|
Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
kruutspersessie (L299p Reuver),
kruutsprocessie (L299p Reuver)
|
De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31539 |
kruissleutel |
kruissleutel:
krȳtsšlø̜tǝl (L299p Reuver)
|
Sleutel voor het vast- en losdraaien van wielmoeren van autoʔs en karren. De kruissleutel bestaat uit twee gekruiste stangen met doppen aan de uiteinden. [N 33, 300j; N 33, 330k]
II-11
|
24380 |
kruisspin |
kruisspin:
kruutssjpin (L299p Reuver)
|
kruisspin, spin met wit kruis op de rug die radvormig web maakt [N 26 (1964)]
III-4-2
|