30797 |
looi |
looi:
lōj (L299p Reuver)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lōjǝ (L299p Reuver)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
lōēn (L299p Reuver)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25605 |
loonbak |
loonbak:
loǝnbak (L299p Reuver)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
20132 |
loops |
loops:
løͅi̯ps (L299p Reuver)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopsgat:
vals knǫwps˲gāt (L299p Reuver)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (L299p Reuver),
sjeut (L299p Reuver),
WBD / WLD
sjéūt (L299p Reuver)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L299p Reuver),
loupen (L299p Reuver)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (L299p Reuver)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
24674 |
lork |
lariks:
lariks (L299p Reuver)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|