e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luier luier: ne luier (Reuver), windel: ne winjel (Reuver) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luieren luieren: luiere (Reuver), vuiliken: vŏĕlikkə (Reuver) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luilak vuilik: voellik (Reuver) luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] III-1-4
luisteren luisteren: løsteren (Reuver), sjerp loestere (Reuver) [N 84 (1981)]luisteren [SGV (1914)] III-1-1
lurken lurken: lurke (Reuver), lörkə (Reuver) lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
lusje van de ceintuur lus: lusje (Reuver) Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)] III-1-3
lusten lusten: löste (Reuver), lösten (Reuver), löstə (Reuver) lusten [SGV (1914)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] III-2-3
luster luster: lȳster (Reuver) Weefsel in effen binding geweven. Ketting van katoenen inslag van mohair-wol. Fijne wollen of halfwollen elastische, lichte en gladde stof, vooral gebruikt voor zomerkleding. [N 62, 75c; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
maag maag: maag (Reuver) maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1
maagden in de processie maagden: maagde (Reuver), maagdenkoor: maagdekoer (Reuver) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3