20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hokke (L299p Reuver)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)]
III-2-2
|
29105 |
ongelijke zoom |
scheve zoom:
šęjvǝ zǭm (L299p Reuver)
|
Zoom die ongelijk hangt. [N 62, 77]
II-7
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
ongeluivige (L299p Reuver)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18130 |
ongeluk |
ongeluk:
ongelök (L299p Reuver)
|
Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18821 |
ongelukkige |
arme hals:
erme hals (L299p Reuver),
geslagen:
gəsjlāāgə (L299p Reuver)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
ondereen:
ôngərein (L299p Reuver),
rommel:
ròmmel (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
rômməl (L299p Reuver),
troepje:
truupke (L299p Reuver),
warboel:
warboel (L299p Reuver)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] || troepje
III-4-4
|
17802 |
ongevoelig van de kou |
dood:
dōēət (L299p Reuver)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde aarde:
ongewiede aerd (L299p Reuver),
ongewiejde aerd (L299p Reuver)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20539 |
onhandig snijden |
verschanderen:
versjanjeerə (L299p Reuver)
|
Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33291 |
onkruid, algemeen |
onkruid:
onkrūt (L299p Reuver),
ontuig:
ontȳx (L299p Reuver)
|
De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.]
I-5
|