28844 |
passement |
bies:
bies (L299p Reuver),
galon:
galon (L299p Reuver),
tres:
trɛs (L299p Reuver)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
aanpassen:
ānpasǝ (L299p Reuver),
goed passen:
good passe (L299p Reuver),
pas good (L299p Reuver),
goed zitten:
zit good (L299p Reuver)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
II-7, III-1-3
|
23784 |
passiezondag |
passiezondag:
passiezondaag (L299p Reuver)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28898 |
passpiegel |
passpiegel:
pasšpēgǝl (L299p Reuver)
|
Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34]
II-7
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
pastenaak (L299p Reuver)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pesjtoeër (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pastorie (L299p Reuver),
woonhuis:
woeënhoes (L299p Reuver)
|
Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
friet (L299p Reuver),
patat friet:
Nieuwe [spelling]
petat friet (L299p Reuver)
|
de staafjes aardappel die in vet gebakken en ook wel in zakjes verkocht worden? [DC 46 (1971)] || Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23542 |
pateen |
pateen (<fr.):
pateen (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pater (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|